De Reukeloze kamille is een lage tot middelhoge, soms hoog opschietende, kortlevend-overblijvende plant, die van de voorzomer tot de herfst en soms tot in de winter bloeiend te vinden is. De geur is vrij zwak en weinig uitgesproken.
Reukeloze kamille komt voor in koude en gematigde streken van het noordelijk halfrond. Archeologische gegevens doen vermoeden dat zij in Nederland al voor het begin van de landbouw aanwezig was. Dit zou erop wijzen dat zij zich hier niet als cultuurvolger maar als bestanddeel van de natuurlijke vegetatie heeft gevestigd. Tegenwoordig is zij in bijna het hele land algemeen; evenals andere Matricaria-soorten lijkt zij zich in de loop van de 20ste eeuw te hebben uitgebreid.
Reukeloze kamille vertoont van de in onze streken voorkomende Kamillen en Schubkamillen zowel de grootste vormenrijkdom als de grootste oecologische veelzijdigheid. Voor een deel hangen beide met elkaar samen.
Als stamvorm geldt de betrekkelijk lage, vaak overblijvende, aan de zeekust optredende vorm met een meerkoppige wortelstok, opstijgende stengels en ietwat vlezige bladeren met slippen van ongeveer een millimeter breed.
Dergelijke planten komen voor tussen de stenen van zeedijken en op vloedmerkgordels, met name als het aanspoelsel overwegend uit stro van Engels slijkgras (Spartina townsendii) of andere grassen bestaat.
Aan de zeekust wordt Reukeloze kamille vaak vergezeld door Melden (Atriplex spp.) en Strandkweek (Elymus athericus). Vaak zijn in het kustgebied overgangen te vinden tussen de kustvorm en de binnenlandse vorm van ruderale standplaatsen: beide kruisen vrijelijk met elkaar en dit is de reden waarom ze in Nederlandse Flora’s niet, zoals in omringende landen gebruikelijk is, als afzonderlijke soorten worden opgevat.
Buiten de onmiddellijke invloed van de zee komt Reukeloze kamille voor in een veelal hoger wordende, rechtopstaande, meestal eenjarige vorm met dunne bladslippen, die nauwelijks een halve millimeter breed worden. Deze binnenlandse vorm komt – evenals trouwens de kustvorm – voor op vochthoudende, humeuze, voedselrijke, neutraal tot basisch reagerende en vaak ammoniakhoudende grond, meer op klei en zand dan op veen. Langs de rivieren heeft zij min of meer natuurlijke standplaatsen. Hier zijn tussenvormen tussen de kustvorm en de binnenlandse vorm te verwachten.