Op het eerste gezicht lijken slikken, op een enkele pol slijkgras of zeekraal na, vegetatieloze vlakten. Maar schijn bedriegt want in de bovenste mm’s van het sediment leven ontelbare fotosynthetische ééncelligen (of microfytobenthos), waardoor slikken gebieden zijn meteen verrassend hoge primaire productie.
Dit microfytobenthos bestaat in onze streken voornamelijk uit Diatomeeën (kiezelwieren), maar ook Cyanobacteria (blauwwieren), Chlorophyta (groenwieren), Dinoflagellata (pantserwieren) en Euglenass (oogdiertjes) kunnen tijdelijk of lokaal talrijk zijn.
Veel diatomeeënsoorten, maar vooral Euglena’s kruipen overdag bij laagwater uit de bovenste sedimentlagen omhoog om maximaal van het zonlicht te kunnen profiteren, en vormen dan met het blote oog zichtbare bruine of groene matten aan het sedimentoppervlak. Na eb trekken ze zich opnieuw terug in het sediment om aan opwerveling of begrazing door macrobenthos te ontsnappen.
De matten vormen zich niet overal; de matvormende organismen behoren immers tot het epipelon, de vrijlevende fractie van het microfytobenthos. Populaties van deze organismen ontwikkelen zich slechts optimaal op relatief beschutte plaatsen, waar het sediment door slibaccumulatie meer fijnkorrelig is.
Nu ga je zo 1 kiezelwiertje niet zien, maar met zijn miljoenen tesamen vormen ze een dunne, groenbruine laag op het slib. Ze verraden hun aanwezigheid ook door luchtbelletjes; onder invloed van het zonlicht produceren zij zuurstof.
Microfytobenthos heeft een belangrijke sediment-stabiliserende werking door het uitscheiden van suikers voor de voortbeweging en in het licht, waardoor de sedimentpartikels aan elkaar kitten. Meer hierover kan je nalezen in ‘Het verband tussen kiezelwieren, slikgarnaal en de stabiliteit van het slik‘.
De hoogste delen van slikken en platen worden minder lang overspoeld bij elke vloed dan de laagste, waardoor het sediment langer aan de lucht is blootgesteld en langer licht ontvangt. Het microfytobenthos heeft hier dus meer mogelijkheden om zich te ontwikkelen. Maar er kunnen bij zeer langdurige blootstelling dan weer negatieve effecten, zoals uitdroging of extreme temperaturen, optreden.
Omdat microfytobenthos een belangrijke voedselbron vormt voor bodemdieren (vooral voor oppervlakte-sedimenteters zoals het Wadslakje (Hydrobiaulvae), het Nonnetje (Macoma balthica) en het Slijkgarnaaltje(Corophium volutator), is de ontwikkeling en primaire productie door microfytobenthos een factor die mee de verspreiding van bodemdieren beïnvloedt.
Op de meer blootgestelde plaatsen, waar tij en wind vrij spel hebben, bezinkt weinig slib en zijn de sedimenten zandiger. De gemeenschappen worden er vooral gedomineerd door organismen die aan zandkorrels vastgehecht zijn, het epipsammon.
De samenstelling van het microfytobenthos wordt in belangrijke mate bepaald door de fysische verstoring van het sediment en door het zoutgehalte.
Het microfytobenthos vormt naast de bacteriën (die deels leven van de door de benthische algen uitgescheiden suikers) de basis van het microbiële voedselweb in sedimenten, en wordt gegeten door zowel heterotrofe flagellaten, ciliaten, meio- en macrobenthische organismen en zelfs vissen en vogels, zoals de Bergeend.
Pioniers
Op een plaatsje waar er maar een beetje houvast is, bijv. op een schelp of een steen, vind je wieren terug zoals op de foto waar zeesla zich in de luwte van een paal heeft vastgezet.
Op het hoge slik vind je al andere groenwieren terug zoals het Nopjeswier vaucheria sp. (foto) – dat als het ware een tapijt vormt en zo het slib vastlegt -, en Darmwier Enteromorpha sp..
Hier komen we ook al de eerste hogere planten tegen, nl. Zeekraal Salicornia europea (foto), Schorrenkruid Suaeda maritima en Engels slijkgras Spartina X townsendii.