Gedane zaken nemen geen keer, maar er valt uit te leren. Onder dit motto brengt het INBO de geschiedenis van de Zeeschelde vanaf 1850 in kaart. Op basis van historisch kaartmateriaal, luchtfoto’s, topografische, diepte- en getijgegevens, schetsen ze een beeld van natuurlijke evoluties, menselijke ingrepen en hun invloed op de typische estuariene habitats.
De mens heeft de loop van de Schelde geboetseerd met rechttrekkingen, inpolderingen en bedijkingen. De rivier verkortte met maar liefst 10,5 kilometer en de vaargeul werd breder en dieper. Met de ondiepe waterzones verdween de bescherming van de bovenliggende slikken en schorren en voor bodemorganismen, vissen en vogels ging veel leefgebied verloren. Ook het contact tussen rivier en vallei viel weg: in 1850 was nog 4000 ha valleigebied in zekere mate verbonden met de rivier, nu nog slechts 700 ha.
Het landgebruik op de schorren veranderde. Vroeger werden schorren beweid, gehooid of werden er wilgen gekweekt en riet gesneden. De schralere meersen werden aangerijkt met Scheldewater door sluisjes of doorstoken zomerdijkjes. Deze praktijk kwam in onbruik toen de waterkwaliteit te slecht werd na 1950.
De vervormingen van het estuarium hebben, samen met de zeespiegelstijging, grote gevolgen. In 1850 reikte het getij slechts tot de Kalkense Meersen in de buurt van Wetteren, terwijl er nu in Gent bijna 2,5 meter getijverschil is.
Schorren en slikken raken geklemd tussen de dijken en het stijgende water. Ze verhogen wel mee maar de helling wordt steiler en ze eroderen. In hun huidige vorm wordt het heel moeilijk om slikken en schorren duurzaam te behouden.