Drempels

De ondiepste plaatsen in de stroomgeulen worden drempels genoemd. Ze komen voor in alle geulen van het Schelde-estuarium.

drempels-id-schelde

De ondiepe plaatsen ontstaan in de hoofdgeulen op de overgangen tussen de bochten, waar de vloed- en ebstroom niet in hetzelfde deel van de geul geconcentreerd zijn en soms zelfs afzonderlijke zijgeulen vormen. Meestal is de eb-bedding het diepst en vormt het duidelijkst de doorgaande geul. De vloedbedding wijkt hiervan af en gaat over in een zijgeul, een zogenaamde vloedschaar.

Afhankelijk van het richtingsverschil liggen eb- en vloedbedding enigszins in elkaars verlengde of meer langs elkaar. Het overgangsgebied hiertussen wordt gevormd door een ondieper plateau, de eigenlijke drempel. De vorm is door het intensieve baggeren nu niet altijd meer duidelijk herkenbaar. De natuurlijke diepte bedraagt hier vaak minder dan NAP -10 m.

Zeer ondiepe drempels komen ook voor op plaatsen waar de zogenaamde vloedscharen uitlopen in plaatgebieden. Deze situatie zien we op het Groot Buitenschoor waar de vloedschaar doodloopt in de oksel van de strekdam.