De Schelde-Rijnverbinding

schelde-rijnkanaal

Het Schelde-Rijnkanaal loopt van Antwerpen naar het Volkerak en is onderdeel van de Schelde-Rijnverbinding, de vaarroute die Antwerpen met Rotterdam en de Nederlandse grote rivieren verbindt.

Het kanaal begint in de haven van Antwerpen. Vervolgens loopt het door Zuid-Beveland, vlak langs de grens met Noord-Brabant. Aan de noordkant van Zuid-Beveland wordt dit ‘Antwerpse’ deel van het kanaal afgesloten door de Kreekraksluizen in de Zeeuwse gemeente Reimerswaal. Daarna loopt het kanaal tussen de Oesterdam en de Markiezaatskade, door het Zoommeer. De haven van Bergen op Zoom staat hier via een korte vaarroute in verbinding met het Schelde-Rijnkanaal.

Het kanaal vervolgt zijn route over de voormalige Eendracht tussen het eiland Tholen en het vasteland van Noord-Brabant. Daarna passeert het Sint Philipsland en komt het uit in het Volkerak. Via de Volkeraksluizen en de Dordtse Kil kunnen schepen verder varen naar Rotterdam.

Waar de vaarweg bij Zuid-Beveland oorspronkelijk in open verbinding stond met de Oosterschelde, bevinden zich nu de Kreekrakdam/-sluizen. Direct na de opening van dit complex, kon in 1975 de Schelde-Rijnkanaal worden geopend.

Pas na de bouw van de Oesterdam (1986) die van Zuid-Beveland naar Tholen loopt, is het Schelde-Rijnkanaal volledig getijdenvrij geworden.

De Oosterschelde is nog wel te bereiken via het Zoommeer en de Bergsediepsluis in de Oesterdam. Net als het Zoommeer zijn bijna alle wateren ten oosten van de Oesterdam veranderd in zoet water. Het enige zoute gedeelte bevindt zich ten zuiden van de Kreekraksluizen. Het overtollige zoete water uit dit deel van het Schelde-Rijnkanaal wordt afgevoerd naar de Westerschelde via de Bathsespuisluis in het Spuikanaal Bath.

Het Scheidingsverdrag

Indien natuurlijke gebeurtenissen of werken van kunst de aangewezene wegen voor de scheepvaart voor het vervolg onbruikbaar mogten maken, zal de Nederlandsche Regeering aan de Belgische scheepvaart, ter vervanging van gezegde, onbruikbaar geworden wegen voor de scheepvaart, andere zoodanige wegen, die even veilig en even goed en gemakkelijk zijn, aanwijzen.” Deze passage treffen we aan in het Tractaat met België van 22 juni 1839.

Op 19 april 1839 kwam in Londen het Scheidingsverdrag tot stand. In dit verdrag waren regels opgenomen met betrekking tot een vrije en onbelemmerde vaart op de Schelde, de verbinding van deze rivier met de Rijn, maar ook de wijze waarop de scheepvaart moest worden begeleid en uitgevoerd. Deze regels worden dan ook wel het Scheldetractaat genoemd. Bij een scheiding dienen goede afspraken gemaakt te worden. De Belgen hadden niet al te prettige ervaringen met de Nederlanders waar het de vrije vaart op de Schelde betrof en voor eens en voor altijd diende deze rivier open te zijn voor alle scheepvaart naar de Belgische havens. De Nederlanders hadden in het verleden de Schelde nogal eens afgesloten, en dit mocht nooit meer gebeuren.

In 1830, na de opstand in Brussel, riep een voorlopige Belgische regering de onafhankelijkheid uit en bij wijze van voorzorg sloot koning Willem I de Schelde af. Op hem moet de wens van de Belgen om zich van Nederland los te maken, zijn overgekomen als een daad van ontrouw. Van Noord-Nederlandse zijde was hem zelfs verweten dat hij meer de belangen behartigde van Antwerpen dan die van de havens in het Noorden. De periode na de opstand van 1830 werd gekenmerkt door een aaneenschakeling van voorstellen, tegenvoorstellen, protesten, pleidooien pro en contra, gedaan door vertegenwoordigers van beide landen en afgevaardigden van een aantal grote Europese landen. Deze bijeenkomsten – ook wel de Conferentie van Londen genoemd – hadden in 1839 tot resultaat dat er een verdrag tot stand kwam. België kreeg hier de steun van Palmerston, de Britse minister van Buitenlandse Zaken. Het verdrag werd in feite beschouwd als een wat geforceerde oplossing om maar van het geharrewar en het gekrakeel af te zijn. In Nederland was geen algemene bijval voor de overeenkomst en in België werd ze met tegenzin en slechts na sterk verzet aanvaard.

Het Scheidingsverdrag, ook wel Vredesverdrag genoemd, is ruim anderhalve eeuw vrijwel ongewijzigd gebleven. Te pas en te onpas worden de Nederlanders door hun zuiderburen gewezen op de inhoud ervan. “Feiten uit het verleden behouden immer hun invloed op het handelen in het heden.” Deze uitspraak van mr. dr. Smit is nog altijd van toepassing op de Belgisch-Nederlandse verhoudingen, vooral waar het de Schelde betreft. Smits’ uitspraak komen we tegen in zijn vele geschriften over de Scheldekwestie. Hij schreef in 1976 een gedenkboek in opdracht van de Belgisch-Nederlandse Permanente Commissie van Toezicht op de Scheldevaart.

Schelde-Rijnverbinding (1846-1867)

In 1846 kwam voor het eerst een bepaling in het Tractaat ter discussie. Nederland besloot tot aanleg van een spoorweg van Vlissingen naar Venlo. Vlissingen zou hierdoor kunnen uitgroeien tot een bloeiende havenstad, zo meende men. Onmiddellijk ondernam België stappen: de goede verbinding van de Schelde met de Rijn – die toen liep via het oude Kreekrak en de Eendracht – zou door deze Nederlandse plannen in gevaar komen. Het leek wel alsof Nederland zo kort na het maken van goede afspraken deze nu al niet meer wilde nakomen. Een blik op de kaart van het negentiende eeuwse Zeeland maakt duidelijk dat de geplande spoorweg niet alleen de afsluiting van het Kreekrak zou betekenen, maar ook dat het Sloe zou moeten worden afgedamd. De consternatie bij de zuiderburen was voorstelbaar.

Om tegemoet te komen aan de bepalingen in het Tractaat legde Nederland – na een groot aantal besprekingen – in 1867 het Kanaal door Zuid-Beveland tussen Wemeldinge en Hansweert aan. Deze vaarweg betekende voor de scheepvaart van Antwerpen naar de Rijn een niet geringe omweg. Nederland vond echter dat de nieuwe vaarweg “minstens zo veilig, zo goed en gemakkelijk” was als de vaarweg door het Kreekrak. Men meende België voldoende te zijn tegemoetgekomen, beriep zich op de eigen soevereiniteit en wees verdere medezeggenschap van de hand. Deze eenzijdige Nederlandse actie betekende dat de reeds vertroebelde verstandhouding onveranderd bleef. Pas een eeuw later zou voor de omweg een andere oplossing worden gevonden.

kanaal-door-zuid-beveland

De Schelde-Rijnverbinding (1948-1975)

Bij de honderdjarige herdenking van het Tractaat van 1839 werd betoogd dat de Belgisch- Nederlandse geschillen niet herleid moesten worden tot een concurrentiestrijd tussen Rotterdam en Antwerpen. Na de Tweede Wereldoorlog leidden langdurige onderhandelingen tot een oplossing voor de Schelde-Rijnproblematiek. Nederland erkende dat de door haar bijna een eeuw eerder genomen eenzijdige beslissing tot het graven van het Kanaal door Zuid-Beveland niet juist geweest was. Hecht verbonden, zo leek wel, herrezen beide landen uit de Tweede Wereldoorlog. Ongetwijfeld zijn deze banden ontstaan door een gemeenschappelijk lot tijdens déze oorlog: Nederland en België leden en streden tussen 1940 en 1945 in vrijwel gelijke mate.

België eiste de aanleg van een Schelde-Rijnverbinding. In Antwerpen ging men er terecht van uit dat de toekomst van haar haven alleen door een rechtstreekse, veilige en gemakkelijke vaarweg voor de binnenvaart verzekerd kon zijn. De omweg via het Kanaal door Zuid-Beveland accepteerden de Belgen niet langer.

Artikel VI van het in 1927 verworpen, gewijzigde Tractaat voorzag voor België in het recht om door Nederlands grondgebied een waterweg aan te leggen. Deze moest – uitgaande van het Antwerpse havengebied – uitkomen in het Hollands Diep in de nabijheid van Moerdijk. België overwoog ook andere mogelijkheden. Zo werd er gedacht aan een verbinding met de Rijn via Luik en Aken. De Tweede Wereldoorlog had de onderhandelingen onderbroken. Later zou blijken dat geen enkele vaarweg eeuwigheidswaarde heeft en geen enkel verdrag onveranderlijk is.

De bestaande verbinding via de Westerschelde was door de toename van de binnenvaart op het traject Antwerpen-Hansweert niet meer acceptabel. Hoewel men zich van Nederlandse zijde nog verzette, toonden de Belgen duidelijk en terecht aan dat van een veilige vaart op dit traject geen sprake meer was. De Belgen meenden dat de enige oplossing bestond uit een kanaal gegraven van Antwerpen, dwars door westelijk Brabant en vervolgens uitmondend in het Hollands Diep.
Van Nederlandse zijde bestond de bereidheid om gezamenlijk een oplossing te vinden, maar het Antwerpse verlangen om haar haven te laten uitmonden zo dicht bij de haven van Rotterdam leek wat te veel van het goede. Naast de Rotterdamse bezwaren waren er protesten uit Noord-Brabant, waar men weigerde grote delen van de cultuurgrond te laten verminken. Nederland stelde dat een kanaal via de Eendracht een goede oplossing zou zijn. Via dit kanaal zou Nederland aan België kunnen geven waarop het redelijkerwijs recht had.

Het ambitieuze Deltaplan van 1955 bracht opnieuw enige onrust in België. Het bleek echter al snel dat Nederland bij de opstelling ervan de verdragen van 1839 had geëerbiedigd. Het heeft nog tot 23 september 1975 geduurd voordat de Schelde-Rijnverbinding in gebruik kon worden genomen. Het is een merkwaardige samenloop van omstandigheden te noemen dat deze verbinding, zoals die na een discussie van bijna anderhalve eeuw tot stand kwam, vrijwel dezelfde route volgt als de natuurlijke vaarweg liep bij de totstandkoming van het Tractaat.

schelde-rijn-verbinding