Schorrenplanten leven op het dynamische grensgebied van water en land. Om zich in deze gebieden te kunnen vestigen en handhaven, moeten ze zijn opgewassen tegen overstroming met zout water, droogvallen bij eb, golfslag en sterk wisselende temperaturen en zoutgehaltes. Schorrenplanten hebben zich in het overwinnen van dergelijke moeilijke leefomstandigheden gespecialiseerd.
Evolutie
De zouttolerantie van halofyten is goed te begrijpen, als je de evolutie van planten kent. De eerste organismen waren eenvoudige eencelligen die ongeveer 3,5 miljard jaar geleden in zee leefden.
De oudste fossielen van meercellige planten zijn 1,8 miljard jaar oud. Wanneer de eerste landplanten het land koloniseerden is niet duidelijk, maar vermoedelijk groeiden er rond 450 miljoen jaar geleden al mossen op de continenten, die waarschijnlijk waren geëvolueerd uit groenwieren. De eerste vaatplanten, planten die rechtop kunnen staan, verschenen rond 425 miljoen jaar geleden.
De eerste landplanten waren nog zeer afhankelijk van zout water en hebben die eigenschappen verloren toen ze steeds verder landinwaarts drongen en volledig afhankelijk werden van zoet water. Aan de kust leven echter nog steeds planten die wel raad weten met zout. Sommige van die
halofyten hebben overigens juist weer secundair een flink niveau van zouttolerantie verkregen.
Halofyten of zouttolererende planten
Halofyten maken grofweg 1 procent uit van de landplantsoorten die zout tolereren.
Men gebruikt meestal de benaming zoutminnende planten maar beter is de uitdrukking zouttolererende planten of halofyten. Aan die zouttolerantie zijn grenzen: iedere soort is fysiologisch beperkt tot een bepaalde range in het zoutgehalte; bij sommige soorten is die range zeer ruim, bij andere soorten is die veel nauwer.
Het overgrote merendeel van de planten is glycofyt, gevoelig voor zout. Glycofyten kunnen wel een beetje zout water verdragen, maar vrijwel altijd met ernstige gevolgen voor de groei. De meeste onderzoekers spreken pas van een echte halofyt als de plant zijn levenscyclus kan voltooien bij een zoutconcentratie in een omgeving van 200 millimolair (mM) NaCl. De tweezaadlobbige halofyten hebben een brede tolerantie, tussen de 50 en 250 mM NaCl, terwijl hun monocotyle tegenhangers vaak al moeite hebben met 50 mM NaCl of minder.
De zoutplanten worden ingedeeld naargelang hun afhankelijkheid van zout.
De echte halofyten zijn afhankelijk van zout. Zonder een minimum concentratie aan zout kiemen en groeien deze planten niet. De zoutrange waarin deze planten kunnen leven is zeer groot; zij hebben totaal geen last van veelvuldige en langdurige overstromingen met zeewater.
Voorbeelden van echte halofyten zijn:
- schorrenkruid Suaeda maritima
- melkkruid Glaux maritima
- zeeweegbree Plantago maritima
- zulte Aster tripolium
- strandmelde Atripelex litorale
- zilte schijnspurrie Spergularia salina
De facultatieve halofyten kunnen overleven in een zout milieu maar zijn er niet afhankelijk van. Het best groeien zij op een zoutvrije tot brakke bodem. Hier ondervinden zij echter sterke concurrentie van zoetwaterplanten. De zoutrange waarin deze planten kunnen leven is in vergelijking met de echte halofyten veel kleiner.
Voorbeelden van facultatieve halofyten zijn:
- zilverschoon Potentilla anserina (foto)
- kortarige zeekraal Salicornia europea
- lamsoor Limonium vulgare
Daarnaast heb je nog een 3e groep halofyten: de indifferente halofyten. Dit zijn planten voor wie het niet uitmaakt of de bodem zout bevat of niet. De indifferente Halophyten vind je meestal terug op zoutvrije bodems. De zoutrange waarin deze planten kunnen overleven is nog kleiner dan bij de facultatieve halofyten.
Voorbeelden van indifferente halofyten zijn:
- rood zwenkgras, (foto)
- fioringras,
- kruipende boterbloem
- greppelrus.
Op de volgende pagina kijken we naar het effect van zout op planten.