Evolutie van de flora

Slikken en schorren zijn bijzonder dynamische gebieden die onder invloed van water, wind en sedimenttransport worden opgebouwd en afgebroken.

Ze worden gedomineerd door allogene successie (successie gestuurd door de abiotische milieuomstandigheden), waarbij bij toenemende aanslibbing en daardoor afnemende overstromingsfrequentie autogene successie (successie gedreven door biologische processen) steeds belangrijker wordt, met name competitie voor licht en ruimte en daardoor via beheer steeds in belangrijkere mate beïnvloedbaar.

Na verloop van tijd is de bodem zo hoog opgehoogd dat de getijdynamiek ondergeschikt wordt aan de biologische processen, waardoor de oorspronkelijke variatie in de plantengroei (zonatie) verdwijnt ten gunste van één of enkele competitieve soorten.

Zonatie is een zeer belangrijk en opvallend kenmerk van natuurlijke schorvegetaties (Beeftink 1965) en geeft in estuariene schorren een goed beeld van de successie in de tijd.

Behalve op het brakke Groot Buitenschoor langs de Zeeschelde is op alle huidige brakwaterschorren nog weinig sprake van een duidelijke zonatie in functie van de overstromingsfrequentie; er is ook hier een opvallende dominantie van de laatsuccessieve stadia.

De zones die lage schorvegetaties kunnen dragen zijn meestal verdwenen onder steenbestortingen. De nog vrij sterke differentiatie in verschillende vegetatietypen is te beschouwen als een relictsituatie, ontstaan nadat in het begin van de jaren ’80 intensieve veebegrazing werd stopgezet en een successie in gang kwam van zilt grasland naar de huidige toestand. Het is slechts een kwestie van tijd en alleen afhankelijk van de snelheid waarmee de climaxvormer (Riet) de schorren inpalmt, voordat de structuurvariatie van de brakwaterschorren verloren gaat.

Op een aantal brakwaterschorren is de begrazing sinds enkele jaren hervat, wat regressieve successie terug naar zilte graslandtypes kan bewerkstelligen.

Een voorbeeld van successie is de begroeiing van een schor

In niet verstoorde omstandigheden zou zich ergens, door de dynamiek van het getijde, een nieuwe zandplaat kunnen ontwikkelen. Als deze zandplaat hoog genoeg wordt, komt er zeegras op te staan. Het zeegras remt de stroming af, waardoor er bodemdeeltjes bezinken. De zandbank komt steeds hoger te liggen. Het waterpeil boven de bank neemt af. Het zeegras heeft meer zeewater nodig dan zeekraal. Door de rijzende zandbank wordt de concurrentiepositie van zeekraal ten opzicht van zeegras steeds beter; zeegras maakt plaats voor zeekraal. Ook zeekraal vangt bodemdeeltjes af. De plaat wordt nog droger en geeft daarmee een goede stek voor kweldergras. Zo gaat de opeenvolging van soorten door.
De milieu-omstandigheden worden steeds minder extreem en de dynamiek wordt kleiner. Als standaardregel geldt dat de natuur er naar streeft de dynamiek zo laag mogelijk te maken; in dit voorbeeld door hoger te gaan liggen dan het getijde kan komen. Doordat de omstandigheden steeds langer constant blijven, verandert de soortensamenstelling ook steeds langzamer. Wanneer de soortensamenstelling niet meer verandert, spreekt men van een climax-situatie.


bronvermelding: Systematiek van natuurtypen voor Vlaanderen: 12. Slik en Schor ** Verslag van het Instituut voor Natuurbehoud 2002.16

gewoon-kweldergras-schorrand-gs-foto-frank-wagemans