Weids blinkt het land, ver is het water
zilt-brakke water in oeverloos land.
Mals zuigt de grond aan de hoeven der schapen
en de zandplaat wordt schorre met zeekraal beplant.
Een eenzame reiger krult statig zijn wervels
en tuurt in de verte langs de grazige rand
van de zompige einder der IJskelderplaten,
waar een schip soms verwijlt tussen hemel en zand…
En melkkruid en melde, en spiesblad en strandkweek
zij ruisen gestadig het bevende lied
van stormen en springtij, van brekende dijken
die oeroude klacht van ’t verdronken gebied…