Als eindelijk de dag aanbreekt om ’t anker uit de tijd te lichten
Verlaat een naar het onbekende koersend schip de haven.
Stil, als was geen mens aan boord, begeeft het zich op weg;
Geen zakdoek, noch een hand, wuift er bij dat vertrek.
Vol van weemoed om de reis staan zij die bleven op de kade,
Dagenlang staren hun vochtige ogen naar de donkere verte.
Arme zielen! Dit schip is immers niet het laatste dat zal gaan!
Noch is dit verdriet het laatste van het smartelijk bestaan!
Tevergeefs wachten op de wereld de beminden en de minnenden;
Niet beseffend dat de vertrokken geliefden nooit weer zullen keren.
Van de velen die afreisden moet een ieder daar wel geluk ervaren,
Geen kwam immers ooit terug van die tocht, al verstreken er jaren.
Yahya Kemal Beyatl?