Buldrend speelt de zee met ’t oude vaartuig.
Kalm, manhaftig kampt de grijze zeeman
met den storm. Maar splijtend te allen kante
vreeslijk kraken de oude brooze wanden.
Bleek en bevend staart alom de manschap
naar het krakend wantwerk en den zeeman.
“Sloepen af en vrouwen eerst!” gebiedt hij.
Wiegend wagglen sloepen in den storrem,
angstig ijlt de manschap in de sloepen.
Eenzaam staat op ’t vaartuig de oude zeeman.
“Vol!” zucht hij, “vaartwel, matrozen, redt u.”
Door den storm verdwijnen zijne sloepen.
Buldrend speelt de zee met ’t splijtend vaartuig.
Kalm, manhaftig bidt de grijze zeeman
de armen rond een mast. Zoo lange reisden
schip en zeeman samen door de stormen;
grijs is ’t hoofd geworden van den zeeman,
krakend en versleten ’t machtig vaartuig…
O de wind, de zee, de laatste storrem!
Schuimend, bruischend, stijgen wilde baren
onder zijne voeten. Krakend, berstend,
in de diepe kolken draait het vaartuig…
Samen duiklen schip en man verzwolgen.
Machtig stormt de zeewe, grootsch en eenzaam.
Albrecht Rodenbach
“