Microvlinders

Vlinders worden meestal ingedeeld in dagvlinders en nachtvlinders. Een andere indeling van de vlinders is deze in macrovlinders en microvlinders. Deze indeling is echter informeel en heeft geen verband met de taxonomische indeling. Hoe paradoxaal het ook klinkt, maar de grootte van de vlinder vormt zelfs geen kenmerkend onderscheid tussen micro’s en macro’s.

Toch zijn er wel enkele verschillen tussen macrovlinders en microvlinders, hoe subtiel die verschillen dan ook zijn. Veel microvlinders hebben aan de basis van de vrij lange antennen een verdikking en meestal liggen de antennen in rust over het borststuk heen – zie foto onderaan van een stippelmot. Daarentegen houden veel macro’s hun antennen onder de vleugels.

>>meer weten

stippelmot--foto-rit-bellekens

[su_tabs class=”my-custom-tabs”]

[su_tab title=”Microvlinders op brakke grond”]

Van 2003 tot 2006 werd door Maurice Jansen een faunistische inventarisatie van vlinders uitgevoerd waarbij waarnemingen werden gedaan van rupsen in drie gebieden tussen Antwerpen en de Belgisch-Nederlandse grens: Schor Ouden Doel, het Groot Buitenschoor en het  Galgeschoor nabij Lillo.

[/su_tab]

[su_tab title=”De zoektocht”]

De meest kenmerkende vlindersoorten van schorren zijn klein (sommige hebben een vleugelspanwijdte van niet meer dan 8 mm), komen weinig op licht af en laten zich ook overdag weinig zien.

Overdag kunnen ze opgejaagd worden door planten op te tillen maar doorgaans houden ze zich schuil op de bodem.

De beste tijd om ze te vangen is met het net ’s avonds, voor en tijdens de schemering.

Soms zie je dan hele wolken vlinders rond een bepaalde voedselplant.

Omdat de vliegperiode van vrijwel alle soorten hooguit enkele weken is en het weer grote invloed heeft op de activiteit en het aantal vluchten, is de kans groot dat bij een enkel bezoek, soorten gemist worden.

Het zoeken van andere stadia dan de volwassen vlinders, zoals rupsen en poppen, is een methode die aanvullende gegevens kan verschaffen mits men de biologie kent.  Hierbij is men minder afhankelijk van het weer maar de methode is intensief en kost meer tijd.

De periode van het jaar waarin rupsen en poppen kunnen worden gevonden, is voor elke soort anders en onder meer afhankelijk van het aantal generaties.  De meeste hebben er slechts één.  Andere soorten hebben er twee waardoor rupsen ook in twee perioden kunnen worden gevonden.  In september en oktober kunnen de meeste soorten als rups worden gevonden.

Het uitkweken van rupsen en poppen is tijdrovend omdat van veel soorten pas in juli van het daaropvolgende jaar de vlinders tevoorschijn komen.

Een variant op deze methode is het uitkweken van vlinders door dood organisch materiaal van de stormvloed- of veekzone in maart-april te verzamelen waarin zich overwinterende poppen en rupsen bevinden die enkel maanden later vlinders leveren.

Een laag veek werd daarvoor in een lichtdoorlatende plastic bak gedaan die aan de bovenzijde is bedekt met dunne gordijnstof.  Deze methode leverde een exemplaar op van Coleophora deviella die nieuw is voor de fauna.

Gebruikelijker is dat rupsen en poppen in de winter in plastic containers buiten worden gezet.  De container wordt op de bodem voorzien van plastic met daarin gaten met daarop een 5-10 cm dikke laag zand waarop het planten- en insectenmateriaal wordt gelegd.  Zo wordt voorkomen dat zand met regenwater naar buiten wegspoelt waardoor dieren kunnen ontsnappen of dat er teveel regenwater in komt te staan waardoor de dieren verdrinken.  De bovenzijde wordt afgesloten met gordijnstof.  Het buitenzetten is noodzakelijk omdat sommige soorten alleen kunnen verpoppen als ze zonlicht hebben gezien.

Omdat sommige soorten ook of vooral op licht afkomen, is er ook op licht verzameld.  Daarbij werd gewerkt met twee typen lampen tegelijkertijd en zowel gebruik gemaakt van een 125 W HPL-lamp als van een 160 W ML-lamp.

[/su_tab]

[su_tab title=”Soortensamenstelling”]

Volgende soorten waren niet eerder in België gevonden en zijn daarmee nieuw voor de Belgische fauna:

Laatstgenoemde soort werd gelijktijdig op het schor en in de monding van de IJzer nabij Nieuwpoort aangetroffen (Jansen, 2002).

Bij een vergelijking van de soortensamenstelling van de drie onderzochte Belgische schorren met die van Nederlandse schorren in de monding van de Westerschelde valt op dat een aantal soorten in de drie Belgische brakwaterschorren ontbreken en dat andere daar voor in de plaats zijn gekomen.

Zo ontbreken de meeste soorten die gebonden zijn aan zeeweegbree, lamsoor, gewone zoutmelde, zeealsem, zeekraal en schorrenkruid omdat deze planten niet of slechts spaarzaam aanwezig zijn.

Vlinders die daaraan gebonden zijn bijvoorbeeld:

Ze hebben monofagie als gemeenschappelijk kenmerk. Indien een monofage vlindersoort op een kleine geïsoleerde waardplantenpopulatie uitsterft, is de kans van herkolonisatie klein.

Daarnaast zijn er soorten die wel in de Belgische terreinen worden gevonden maar niet in de buurt van de Scheldemonding. Het gaat om de groep van soorten die gebonden is aan riet zoals:

Mythimna straminea en Simyra albovenosa hebben meer waardplanten maar voor beide geldt riet als hoofdwaardplant.

Archanara geminipuncta is ook op het schor van Bath gevonden en in het Zwin maar in het laatste gebied was het in het hoger gelegen deel. Dit zou het gevolg kunnen zijn van de plaatselijk verminderde inundaties zoals geconstateerd op het schor van Ouden Doel nl. 15-46% van de hoogwaters (Hoffmann, 1993).

Een tweede en waarschijnlijk belangrijkste reden is het lagere gemiddelde zoutgehalte dat ervoor zorgt dat riethalmen van zoete schorren gemiddeld 8 mm dik zijn terwijl die van brakke schorren met gemiddeld 4,5 mm een stuk dunner zijn (Hoffmann, 1993). Deze halmdikte is mogelijk van invloed op de (over)leving van rupsen. Er is echter geen onderzoek bekend dat dit onderbouwd.

Groot Buitenschoor Schor Oude Doel Galgenschoor Lillo
aantal bezoeken 6 6 3
oppervlak in ha 216 47 45
chloriniteit (gem. op jaarbasis) Beeftink (1965) mesohalien
(3-10 gCl/l)
mesohalien
(3-10 gCl/l)
mesohalien
(3-10 gCl/l)
overstromingsfrequentie in % hoogwaters 15-46%
aantal waargenomen soorten 31 88 37
aantal soorten uit getijzone 15 31 9

[/su_tab]

[su_tab title=”Aanpassing aan het milieu”]

Niet van elke soort wordt aangenomen dat die zijn hele levenscyclus op het schor kan voltooien.  Met name langs de randen worden allerlei soorten gesignaleerd die er toevallige bezoeker zijn en gebonden zijn aan planten die zoutmijdend zijn.

Aan de hand van literatuurstudie en eigen ervaring is een lijst van soorten opgesteld  (Jansen, 2001) waarvan vaststaat dat ze in het schorrenmilieu met zijn overstromingen en hoge zoutconcentratie kunnen overleven.

Vele soorten hebben zich aangepast door middel van een endofage levenswijze: de rups leeft in de stengel, in de wortel, als mineerder in het blad of leeft in zaden of bloemen.  Er zijn er maar weinig die buiten op de plant leven en degene die dat doen beperken zich doorgaans tot de hogere delen van het schor waar ze minder last hebben van overspoeling door water.

Van sommige soorten leven de rupsen op een enkele plantensoort (zijn monofaag), andere leven op een lange reeks van planten (polyfaag); sommige zijn gebonden aan enkel plantengeslachten en andere leven op een enkele familie.

De meeste polyfage soorten kunnen niet op een schor overleven.  Enkele kunnen het wel zoals Autographa gamma (het Gamma-uiltje), Discestra trifolii en Lacanobia oleracea (soms ook wel als groentenuil aangeduid).

[/su_tab]

[su_tab title=”Resultaten”]

2003 – Groot Buitenschoor

16-04-2003

24-08-2003

21-09-2003

2003 Galgeschoor

09-07-2003

25-08-2003

21-09-2003

2004 Groot Buitenschoor

30-5-2004

26-6-2004

29-6-2004

2004 Galgeschoor

30-5-2004

16-6-2004

26-6-2004

2005 Groot Buitenschoor

26-07-2005

17-08-2005

  • Coleophora viminetella (Zeller, 1849), 1

2005 Galgeschoor

23-04-2005

26-07-2005

2006 Groot Buitenschoor

11-6-2006 – 52 soorten, #2123

5-8-2006 – 3 soorten, #6

10-8-2006 – 1 soort, #1

2006 Galgeschoor

4-6-2006 – 7 soorten, #32

10-08-2006 – 1 soort, #1

[/su_tab]

[su_tab title=”Alfabetische soortenlijst”]

[/su_tab]

[su_tab title=”Referenties”]

  • De Prins, 1998. Catalogue of the Lepidoptera of Belgium. 1-236. Uitg. Kon. Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen
  • Hoffmann, M., 1993. Vegetatiekundig-ecologisch onderzoek van de buitendijkse gebieden langs de Zeeschelde met vegetatiekartering. 1-223 Universiteit Gent.
  • Jansen, M.G.M. 2001. Die Microlepidopterenfauna der Salzwiesen der niederländischen Küstenregion. In: S. Löser (red.), Verhandlungen Westdeutscher Entomologentag 2000 Düsseldorf. Lübbecke-Museum, Düsseldorf, 136-140.
  • Jansen, M.G.M. 2002. Scrobipalpa nitentella, nieuw voor de Belgische fauna (Lepidoptera: Gelechiidae) Phegea 30: 186.

[/su_tab]

[su_tab title=”Websites”]

 

De Vlinderstichting (Nl)

Er zijn veel meer nachtvlinders dan dagvlinders. Vrijwel alle nachtvlinders vliegen ’s nachts, maar ruim honderd soorten zijn ook overdag actief:de overdag actieve nachtvlinders. Alle nachtvlinders zijn van dagvlinders te onderscheiden door de vorm van hun voelsprieten.

Er zijn in Europa meer dan 10000 soorten nachtvlinders. Uit Nederland zijn er meer dan 2000 bekend, waarvan ongeveer 1300 horen tot de zogenaamde kleine vlinders (microlepidoptera). De overige soorten worden vaak samengevat onder de term macro: de grote nachtvlinders.

British leafminers

This site is the result of an on-going project, set up to photograph and record all the leaf mining fauna which occur in Britain. Use has been made of SLR and Digital cameras, as well as Scanners, in compiling this site. The leaf mining fauna include Coleoptera (beetles), Diptera (flies), Hymenoptera (sawflies) and Lepidoptera (moths).

UKMoths

UKMoths, your online guide to the moths of Great Britain and Ireland.

Traditionally, moth fieldguides have concentrated on the so-called “macro-moths”, of which there are around 800 regular British species. To study all of Britain’s species including the often very interesting microlepidoptera, requires an expensive library of reference material.

The aim of this site is to illustrate as many species of British moths as possible and to provide this information in an accessible format. Over 2400 species have been recorded in the British Isles, and currently 1753 of these are illustrated, featuring 4148 photographs.

[/su_tab]

[su_tab title=”Contactpersoon”]

Maurice Jansen, Appelgaard 9, 4033 JA Lienden, Nederland
email: m.g.m.jansen@minlnv.nl

[/su_tab]

[/su_tabs]