De zee, de zee klotst voort in eindeloze deining,
De zee, waarin mijn ziel zichzelf weerspiegeld ziet.
De zee is als mijn ziel in wezen en verschijning;
Zij is een levend schoon en kent zichzelve niet.
Zij wist zichzelven af in eeuwige verreining
En wendt zich altijd om en keert weer waar zij vliedt.
Zij drukt zichzelven uit in duizenderlei lijning
En zingt een eeuwigblij en eeuwigklagend lied.
O zee, was ik als gij in al uw onbewustheid,
Dan zou ik eerst geheel en groot gelukkig zijn,
Dan had ik eerst geen lust meer naar menslijke belustheid
Op menselijke vreugd en menselijke pijn,
Dan was mijn ziel een zee en hare zelfgerustheid
Zou, wijl zij groter is dan gij, nog groter zijn.